Het verhaal van Kees Keijzer, verteld aan Ineke van Stuijvenberg in 2011.Fragmenten uit het verhaal van Kees Keijzer |
|
|
Nou, ik ben geboren op de boerderij ’t Plaatsje, op 25 augustus 1921. Mijn vader was Johannes Petrus ( Jan ) Keijzer en mijn moeder heette Geertruida Elisabeth ( Geertje ) Groot. Zij kwam van Medemblik, maar hoe ze elkaar hebben leren kennen, dat weet ik niet. |
De boerderij bestond uit: Een kamer, een voorkamer, de koestal ( lange regel ), het achterom, ( ’s zomers het staltje ) de korte regel voor het jongvee, het vierkant en de dars. In de zomer zaten we in ’t staltje en hadden we een mooi uitzicht op het Kanaal. Verder waren er nog wat aanbouwtjes. In één daarvan, onder een afdakje, stond een 4-pits petroleumstel, waar mijn moeder op kookte. Op de koegang was ook een bedstee en daar sliep ik in, samen met mijn broer. We moesten wel oppassen, dat onze klompen ’s morgens niet waren ondergescheten! In de kamers waren nog meer bedstees. |
|
|
Moeder had gelukkig ook een wasmachine. Maandag was wasdag. Maar op zondag ging het al in de wasmachine. De hele maandag werd er dan gewassen en wij moesten helpen met draaien aan die machine. De ene week moest die en de andere week die! Het sop klopte ze met een zeepklopper met sunlightzeep. De ketel werd gestookt op hout en moest dan een tijdje koken. Daarna ging de was heet de machine in. |
De witte lakens werden op het bleekveld gedroogd en zo mooi gebleekt. Het wasgoed werd eerst met de hand uitgewrongen, zodat het ergste water er uit was. Na al dat wassen moest er ook nog worden gestreken. Mijn moeder had een gietijzeren strijkbout ( goed zwaar ) en daar moest een hete briket in. Als die was afgekoeld, moest er weer een nieuwe in! Ja, mijn moeder heeft heel wat werk verzet! |
|